Een kunstverzamelaar die zijn kunstwerken verhuurde aan een museum, mocht een bedrag ter grootte van de huursommen als periodieke gift in aftrek brengen. De waarde van de kunstwerken moest hij wel opgeven in box 3, omdat hij deze ter belegging hield, zo oordeelde het hof.
Een kunstverzamelaar verhuurde een aantal kunstwerken ter waarde van € 720.000 voor vijf jaar aan een museum. Hiervoor werd een zakelijke huurprijs van € 57.600 per jaar overeengekomen. Echter, de betalingsverplichting van de huurprijs werd omgezet in een lening ter grootte van de huursommen die het museum in vijf jaarlijkse termijnen moest aflossen. Tegelijkertijd verplichtte de kunstverzamelaar zich om jaarlijkse uitkeringen te doen aan het museum, ter grootte van de aflossingstermijnen die het museum moest betalen. Deze periodieke uitkeringen werden verrekend met de aflossingstermijnen die het museum schuldig was aan de kunstverzamelaar.
Giftenaftrek
Gerechtshof Den Haag oordeelde dat er sprake was van jaarlijkse schenkingen bij wijze van verrekening door de verzamelaar van de vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigden na vijf jaar of bij zijn eerder overlijden. Hij kon het jaarlijkse bedrag van € 57.600 aftrekken als periodieke gift in zijn aangifte inkomstenbelasting. Daar stond volgens het hof wel tegenover dat de verhuurde kunstwerken voor de verzamelaar als belegging dienden. Over de waarde moest hij dan ook vermogensrendementsheffing betalen. De schuld uit hoofde van de periodieke lijfrenteverplichting kwam als lening voor aftrek in aanmerking.
Van toepassing zijn artikel 5.8 en 6.38 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001
Gerechtshof Den Haag, 5 februari 2013, LJN: BZ6434, 5 april 2013