Man en vrouw trouwen in 1964 in gemeenschap van goederen. Gedurende het huwelijk bouwt de man pensioen op bij het ABP. In 1985 scheiden zij en vergeten bij de financiële afwikkeling van het huwelijk het pensioen te delen. Pas nadat haar schoondochter daarover een opmerking maakt, eist de vrouw in 2015 de helft van het ouderdomspensioen op. Voor dit verzoek worden de uitgangspunten van het arrest Boon/Van Loon (Hoge Raad 27 november 1981) in
stelling gebracht. De vrouw is inmiddels 77 jaar oud en haar ex-man 75 jaar oud. De man ontvangt al 10 jaar pensioen.
In eerste aanleg wijst de rechtbank de tot de echtscheidingsdatum opgebouwde pensioenaanspraken toe aan de man.
Het reeds uitgekeerde pensioen hoeft niet verrekend te worden omdat er sprake is van rechtsverwerking. Maar dat geldt niet voor het nog uit te keren pensioen. Omdat er vanaf 1 februari 2015 geen sprake meer is van onredelijke benadeling van de man veroordeelt de rechtbank de man om vanaf dat moment een deel van het maandelijks te ontvangen pensioen door te betalen aan de ex-vrouw. De man is het daar niet mee eens en stelt dat er ook voor het vanaf 1 februari 2015 uit te keren pensioen sprake is van rechtsverwerking.
In hoger beroep stelt het hof vast dat ook bij gewezen echtgenoten het beginsel van redelijkheid en billijkheid geldt. Man en vrouw hebben niet geweten dat het pensioen gedeeld moest worden. De gevolgen van deze onwetendheid kunnen niet uitsluitend voor rekening en risico van één van partijen komen. Het hof bekrachtigt hiermee het vonnis van de rechtbank.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3623
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden